[’s Nachts was het] donker, stil en rustig. […] Geluiden? Niet bijzonders. […]We hoorden ’s nachts geen dieren. […] Ik hoorde wel eens een enkele vogel, ik weet niet meer welke. Je hoorde ’s nachts wel eens ganzen overkomen toen het winter werd. Maar voor de rest hoorde je eigenlijk niks van dieren. Ik kan me niet herinneren dat de hond van de buren veel kabaal maakte. Onze naaste buren hadden geen hond. Wij wel, maar die hoorde je niet. Nee, in het begin ook niet [het geluid van bladeren] want bladeren waren er niet, alleen langs de weg wat. Je hoorde niks, dat weet ik nog wel. Het was stil. Wat ik nog wel weet, dat tijdens een van de strenge winters, ik denk dat het in ’62 – ’63 was, ik ’s avonds buiten was en geweldige knallen hoorde van de scheuren die in het ijs sprongen op het IJsselmeer. Maar voor de rest, bijzondere geluiden hoorde je niet.
’s Winters hoorden we het knallen van het IJsselmeerijs
’s Nachts was het stil in de polder. Kees Jonker hoorde dan niet veel meer dan overvliegende vogels en het geritsel van bladeren. Maar in strenge winters hoorde hij de knallen van het ijs op het IJsselmeer.
Bron: Landschapsbeheer Flevoland. Interview met de heer K. Jonker door Thea Wiersma-Dijkstra op 9 januari 2012.