Het land was helemaal kaal hè, woest en ledig heb ik al eerder gezegd. Alles moest nog aangeplant worden, alles moest nog gebeuren, er was niks. Een heel kale polder. Dat was het landschap. Ja, er groeide van alles en dat was heel mooi, maar natuurlijk was het kaal, er was niks. Later werden er wat bomen geplant en dan komt er een ontwikkeling, natuurlijk, dan wordt het landschap wel wat.
Toen alles een beetje tot ontwikkeling kwam, kwam er toch een heel mooi landschap uit. Als we toch kijken naar de Ramspol, die weiden met die bloeiende witteklaverbloemen. Dan zeg je:
"Tjonge, wat een mooi landschap heb je hier. Moet je toch eens kijken, die mooie boerderijen met rode daken er op."
Ja, dat zie je komen, dat is heel, heel mooi. Dat is altijd gezegd:
"Jongens, wat is die polder toch mooi, wat een mooi landschap."