Ik ging op de fiets naar het werk. Later ging ik in het losse werk. In het begin was ik de enige met een rijbewijs, omdat ik vrachtwagen heb gereden. In het begin had ik een Fordje. Dat was de eerste na de oorlog. Die had een hekel aan bochten en harde wind. Dat was een heel smalle wagen. Van de zomer heb ik er één in Friesland gezien, een Ford Perfect. Die was smal op de wielen. Dat was de eerste auto die ik kreeg. Die had ik toevallig van mijn broer gekocht in de andere polder [Noordoostpolder] voor Fl. 450,--. Dat had ik gespaard, maar die nam net zoveel benzine als olie. Maar dat was bij de boeren niet zo erg, want die hadden nog wel oude trekkerolie en dan ging dat er in. Ik moest hem met de hand aanslingeren.
Die auto heb ik niet zo lang gehad, want na een jaar was het op en kon ik het niet meer betalen. Toen heb ik hem voor Fl. 75,-- weggedaan. Naar Kampen moest ik op de fiets of met de bus. De Rijksdienst probeerde een rechtstreekse busverbinding van de grond te krijgen. In het begin ging dat niet zo geweldig, een paar keer per dag kwam de bus. Die reed over Ketelhaven en dan kwam die hier. Zo ging dat rondje. Over Roggebot.