Ja, in april 1970 ben ik naar Nederland gekomen. Ik wilde toch mijn vleugels uitslaan en ik had hier familie wonen: een oom van mij. In Suriname noemde ik hem “oom”, maar hij is niet echt mijn oom. Hij heeft met mijn vader in het leger gezeten en ze zijn als buurjongens samen opgegroeid als twee broers. Het is dan mijn oom hè. Ik ken hem niet anders. Ik zeg:
“Hij is de broer van mijn vader!”
Hij was donker en mijn vader was blank, maar hij zal altijd mijn oom blijven. Hij is overleden. Hij was een in Suriname geboren Nederlander en was met een blanke vrouw getrouwd. Zij is natuurlijk ook mijn tante. Zij accepteren ons als zodanig en dat is wederzijds. Hij zei ook: “Het is mijn nichtje en ook mijn dochter!” want ze hebben drie jongens en die zijn dan mijn neven.
Ik ben in Amsterdam terechtgekomen, bij mijn ‘oom’ en ‘tante’ op het adres Hugo de Grootplein op 3 hoog. De eerste twee weken was het vakantie, maar ik kon niet stilzitten.Ik wilde in Nederland werken!” Toen heb ik gesolliciteerd in een tehuis in Amsterdam, Huize Bernardus aan de Nieuwe Passeerderstraat 2, en ik kon direct aan de slag op de afdeling.
Ik heb een paar maanden in Amsterdam gewerkt in Bernardus en bij de ABN op de Vijzelstraat en bij mijn familie ingewoond. Mijn twee kinderen woonden bij mijn ouders in Suriname en ik miste ze. Op verzoek van mijn vriend ben ik naar Suriname teruggegaan, maar toen kwamen de spanningen. “Nee, dacht ik, ik kap ermee. Ik ga terug naar Nederland en neem mijn kinderen mee.” In augustus 1972 ben ik met mijn kinderen naar Nederland teruggekeerd. Ik had me de vorige keer al in Amsterdam ingeschreven en had me niet uit laten schrijven, dus officieel ben ik vanaf 1970 in Nederland. Terug in Nederland heb ik de draad weer opgepakt en ben weer gaan studeren.