Nou, ik kwam hier eerst als stagiair en toen was het een kale vlakte. Er stonden boompjes, nou boompjes, dat waren sprietjes, die stonden er. Maar het had een belofte in zich. Zoals ik in eerste instantie al gezegd heb, het was heel goede grond waar we toen plantten. Het was vooral in het Bremerbergbos, dat was echt zware zavel, uitstekende landbouwgrond eigenlijk. En het was natuurlijk geweldig om op die grond bos te kunnen aanleggen. Maar wat ik zag? Ik zag dus - vooral door die goede grond - de onbegrensde mogelijkheden die dat bood. Maar voor de gemiddelde Nederlander was het natuurlijk een kale vlakte.
Ik weet nog wel, mijn toenmalige echtgenote haalde ik op, toen ik hier in ’67 definitief kwam werken. Nou, het was in mei. We reden de polder binnen, ik had een Landrover. Het koolzaad bloeide, enfin, het zag er prachtig uit. Mijn vrouw die keek me aan en zegt:
"Moet ik hier wonen? Moet ik hier wonen?"
Wanhopig was ze. Ik zei:
"‘Mens, het is een fantastisch gebied."
Zij zag alleen maar die kale vlakte. Dus ja, je kunt er heel verschillend tegenaan kijken.