Tijdens het bieten hakken kwam je alle soorten onkruid tegen. In het begin verschrikkelijk veel riet. Ze hadden alles met riet ingezaaid en dat waren de naweeën. Maar van dat riet had je alleen de eerste jaren last, al kwam je het later nog wel eens tegen. Koolzaadopslag kan ik me niet herinneren. Paardebloemen waren er in het begin niet veel, maar later, toen de bermen volstonden en ze begonnen te pluizen, dan wist je het wel. Dan kon je ‘dank je wel’ zeggen. Verder waren er veel distels, die groeien op kleigrond, niet op zandgrond. Brandnetels waren er ook ja, maar niet zo veel. Die willen ook wel op kleigrond groeien, maar ze zijn niet zo hardnekkig. Als je die maar een aantal keren afhakt, hou je ze er wel onder. We hadden ze altijd wel, maar we hadden er niet extreem last van. We hadden ook zuring, hoewel we toch goede grond hadden. Dat zit in de structuur van de grond. Beneden Schokland was heel andere grond, veel ‘veenderiger’.
Gevecht tegen het onkruid op het nieuwe land
Vooral de eerste jaren kwam er op het land meer op dan gewassen alleen. Zonder machines en bestrijdingsmiddelen moest het onkruid worden bestreden. Over dat taaie gevecht vertelt mevrouw Heukers:
Bron: Landschapsbeheer Flevoland, interview van Willy-Heukers-ten Bosch met mevrouw Bouchien Heukers-van Hemmen, 29 december 2008.