De bemanning [van geallieerde vliegtuigen, red.] had geld bij zich, Nederlands, Belgisch en Frans geld. Om eventueel te betalen voor hulp. Het was bijvoorbeeld bekend dat er in Nederland haast geen kleding was, dus dat ze de mensen daar in ieder geval voor konden betalen. Ze kregen instructies dat ze vooral niet moesten gaan vechten, want ze waren nooit bewapend. Niet zelf een gevecht aangaan op de grond, want dat legde je altijd af. Maar als het enigszins kon, moesten ze toch proberen te ontsnappen. Ze kregen ook allerlei hulpmiddelen daarvoor mee. Bijvoorbeeld een klein kompasje dat in een knoop zat. In het beleg van de jas. Ze gingen ervan uit dat ze met Engels wel terecht konden. Dat kon hier in Nederland door de bank genomen wel. In Frankrijk en België weet ik dat niet. En ze hadden supergoeie kaarten mee. Zijden kaarten. Een escapemap. Aan de ene kant Nederland en België en aan de andere kant Italië en het Balkangedeelte, Polen. Die zaten in een bepaald pakje en daar zat geld bij in. Dat geld is nog ondertekend door Rost van Tonningen. Die was toen nog baas van de Nederlandse Bank. De bekende Rost van Tonningen. Het grijpt allemaal in elkaar.
Maar ze hadden dus een soort overlevingspakket mee voor als ze neer zouden storten. Maar ze kregen wel de opdracht om, als het enigszins kon, geen grote risico’s te nemen. Er waren wel jachtvliegers later die een pistool bij zich hadden, maar de bommenwerperbemanningen hadden in principe geen wapens bij zich. Ze hadden wel eens een dolkmes bij zich, maar dat was eerder om zichzelf los te snijden van de parachute als ze ergens verkeerd neerkwamen, dan om wat anders mee te doen.