We speelden buiten natuurlijk. Er waren hele grote stukken waar allemaal zand op gespoten was. Er waren stukken waar dijkjes waren. En er was vrij veel wild: konijntjes. We hebben wel overblijfselen gevonden van vliegtuigen, kapotte auto's. Maar ook prehistorische dingen. Ik heb bijvoorbeeld een keer een heel stuk van een mammoet gevonden. Een kaak. En ook resten van scheepswrakken. Dat was natuurlijk schitterend. Dat vonden we prachtig. Dus we gingen altijd op zoek. En dan die dijkjes die er overal lagen, daar groeide heel veel struikgewas. Daar hebben we heel wat hutten tussen gemaakt.
We gingen best wel ver van de Marderhoek af. Een behoorlijk stuk lopen, hoor. Mijn vader had altijd gezegd: tot zover mogen jullie gaan. Er waren pas opgespoten stukken, daar was het levensgevaarlijk. Daar mochten we niet komen. Dat wisten we precies. Maar waar we mochten komen, dat was toch zeker wel tot waar nu ongeveer de Boeier zit. Boeier, Karveel, die kant op. Daar was nog helemaal niets toen. En het laatste stuk was helemaal moerassig. Daar kon je niet eens lopen.
Als we in het begin iets vonden, bewaarden we dat, terwijl we eigenlijk niet eens wisten wat het was. Op een gegeven moment kwamen we daar achter. Er zat een museum in Lelystad Haven. Met het spul dat we vonden gingen we daarnaar toe. Die gingen dan kijken wat het was. Heel vaak hielden ze het ook. Je moest het dan natuurlijk afstaan. Maar goed, wat moet je met een groot mammoetbot? Dat is even leuk, maar dat houd je toch niet in je kamer.