Dat (wild) was ruimschoots aanwezig. Heel veel wild was er, er waren veel hazen. En de visstand was natuurlijk in de tochten in die tijd enorm hoog. Want toen het drooggevallen is, alle vis kwam in de tochten en kanalen terecht. Dus heel wat palinkjes zijn er in die tijd gevangen daar. […] Je zat veel te vissen, want je had altijd beet, want het was allemaal vis. Nee (vissen), dat deed je vaak alleen of met je broertje of wat dan ook. Dan ging je weer een tijdje zitten vissen. Maar dat verwatert op een gegeven moment weer. Dan ben je dat ook weer zat. Als kind zijnde moet het snel gaan, want anders hoeft het niet.
Kanalen en tochten zaten boordevol vis
Aanvankelijk lagen de boerderijen in de Noordoostpolder ver uit elkaar. Kinderen moesten zich dus in eigen omgeving vermaken. Jan de Visser, zoon van een boer, deed zijn naam eer aan...
Bron: Landschapsbeheer Flevoland. Interview met de heer Jan de Visser door Willy Heukers-Ten Bosch op 10 april 2013.