In juni 1941 benoemde Mgr. Jan de Jong, de aartsbisschop van Utrecht, kapelaan Th. W. van Dijk tot pastoor van de Noordoostpolder. Hij werd belast met de geestelijke verzorging van de rooms-katholieke arbeiders die bij de ontginning en het in cultuur brengen van dit nieuwe land zouden worden ingezet. Zodra de eerste permanente bewoners zich in het nieuwe land zouden vestigen, zou Van Dijk ook de verantwoordelijkheid dragen voor de oprichting van een parochie en de bouw van kerken. Hij was dus een echte ‘bouwpastoor’.
Van Dijk kweet zich met grote ijver van zijn taak. Tijdens de ontginningsperiode van de polder reed hij vanuit zijn woonplaats Kampen herhaaldelijk met zijn motorfiets naar de polder om in de kantines van de arbeiderskampen de Heilige Mis op te dragen. In 1943 droeg Van Dijk voor het eerst een mis op in Emmeloord. In mei 1944 verrees in Marknesse het eerste noodkerkje in de Noordoostpolder, met verblijfplaats voor twee paters.
De spanningen van de bezettingsjaren en het zware werk in de polder eisten hun tol. Eind april 1945 zakte Van Dijk plotseling in elkaar toen hij in Emmeloord de Heilige Mis opdroeg. In januari 1946 verliet hij op doktersadvies de polder om plaats te maken voor pastoor F.J.B. Koopmans.
Pastoor Van Dijk overleed in augustus 1975 in Huize Mariënstein in IJsselstein.