Tieners gingen niet zo gek veel naar het oude land, want er waren weinig verbindingen. Later kwamen de bromfietsen. De busverbindingen waren heel bescheiden, want die bussen kwamen natuurlijk lang niet uit. 's Avonds reden ze niet. Toen onze kinderen later naar de middelbare school moesten, reden ze 17 kilometer naar Kampen op en neer hoor. Dat hebben ze hun hele middelbare school gedaan. Met de fiets. Later met de bus, maar eerst met de fiets. De bus reed dan niet, want dat was niet afgestemd op de schooltijden. Ze hadden natuurlijk wel eens feestjes daar en dat ging dan moeilijk. Ik bracht ze wel eens, maar had daar toch weinig tijd voor.
Overdag waren er wel verbindingen en die waren ook regelmatig. 's Avonds en in het weekend was het wel moeilijk. Dan ging er wel een bus, maar om tien uur. Als je naar een voorstelling gaat die om half elf uit komt, heb je daar niet veel aan. In het begin zaten hier natuurlijk veel arbeiders van de Rijksdienst: ploegbazen en de landarbeiders. Daar was een auto, zeker in het begin, niet bij. Die moesten fietsen, later met de bromfiets. Als die kinderen hadden (dat hadden ze niet veel, maar een paar wel, die van de NOP kwamen) dan hadden ze het niet best hier. Wij hadden het idee: die gemeenschap moet opgebouwd worden en de jongeren hadden ook wel alternatieve jeugdgroepen, maar vrij snel is de stichting Welzijn hier begonnen. Dat was later. In die eerste tijd was er weinig.