In het begin kwam ik uit de Noordoostpolder en hier in Zuidelijk Flevoland was ik een beetje gewend aan de situatie. Omdat we de kavels van de Rijksdienst [voor de IJsselmeerpolders] hadden was het een kale vlakte. Er stond geen boom. Er stond helemaal echt niks! Niks! Dat vond ik zelf ook hier. Toen we hier in 1984 kwamen wonen, stond het riet bij de huizen omhoog. Er was een collega-boer, die heeft met een dikke cultivator hier dat riet nog een beetje weggemaaid en toen kwamen er boompjes op. Toen kwam de begroeiing achter, toen zag je het allemaal wat groener worden. Geleidelijk zag je het groener worden.
Dat vond ik in het begin ook wel heel frustrerend, hoor, dat de bomen zo laat aan de gang kwamen. Want het begon eerst wel, ze begonnen eerst wel met die windsingels te bouwen, maar pas later, toen de bosbouw kwam, kwam het een beetje los. Toen kreeg het een heel ander idee. Je had een heel ander gevoel van de polder.
In de zuidkern, het stiltegebied, kreeg je op een gegeven moment dat het weer bebouwd werd. We hadden er tarwe gezaaid, en die bleef staan. Door de tarwe heen plantten ze boompjes. En de tarwe werd niet geoogst. Die tarwe was voor de vogeltjes. En die tarwe groeide en die bomen die groeiden. En die tarwe zakte naar beneden, hele kavels hoor. Het was aan de Groenewoudseweg. Dat was een fantastisch gezicht om te zien, dat de boompjes er allemaal door kwamen. De tarwe die zat er. Hoe is dat mogelijk? Die bomen beginnen te groeien en die tarwe zakte.
Die kavels zijn nu overgegaan naar Landschapsbeheer, en ze planten er bomen. Maar zo was het in het begin.