Het IJsselmeer en de Noordoostpolder lagen op de route van Geallieerde bommenwerpers die richting Duitsland vlogen. De Geallieerden maakten handig gebruik van de schaarse aanwezigheid van Duits luchtafweergeschut in dit gebied. Bovendien waren er goed zichtbare oriëntatiepunten, zoals de Afsluitdijk en de oude Zuiderzee-eilanden. Helemaal veilig was de route over het IJsselmeer nu ook weer niet; de Duitsers stuurden jachtvliegtuigen af op de Geallieerde eskaders. Bij de luchtgevechten die daarop volgden raakten soms Geallieerde (en ook Duitse) vliegtuigen zo zwaar beschadigd dat zij in het IJsselmeer of de Noordoostpolder (die in 1942 droogviel) neerstortten. Andere toestellen maakten een noodlanding in het water of de polder. Ook toestellen die al boven Duitsland door luchtafweer waren geraakt, kwamen in het IJsselmeer terecht.
Soms wisten bemanningsleden zich met parachutes te redden. Anderen kwamen bij de crash om het leven. Vaak werden de lichamen door vissers (van wie velen afkomstig van het voormalige eiland Urk) geborgen. Soms spoelden bemanningsleden ergens langs de IJsselmeerkust aan zonder dat ze konden worden geïdentificeerd. De gesneuvelden werden dan op lokale kerkhoven in een naamloos graf ter aarde besteld. Er waren ook bemanningsleden die met vliegtuig en al in het IJsselmeer stortten en naar de bodem zonken.
Tijdens de aanleg en ontginning van de polders Oostelijk Flevoland (drooggevallen in 1957) en Zuidelijk Flevoland (drooggevallen in 1968) werden de resten van tientallen vliegtuigen aangetroffen. Vanaf 1960 werd de Bergingsdienst van de Koninklijke Luchtmacht ingeschakeld om de wrakken te bergen en eventuele lichaamsresten zo goed mogelijk te identificeren. Een belangrijke rol hierbij speelde G.J. Zwanenburg (1928-2016). In 2009 werd hij door Lenie Bolle geïnterviewd ten behoeve van Flevolands Geheugen. Fragmenten uit dit interview vindt u hieronder.
De teksten zijn in 2015 in het Engels vertaald: The English translations of the stories about air warfare over Flevoland you can find here.